De derde stap van de basisprincipes in de stralingsbescherming zijn de dosislimieten. In de module over wetgeving in stralingsbescherming gaan we uitgebreid in op de dosislimieten voor personeel, leden van de bevolking en de omgeving van een praktijk. Daarom hieronder een kort overzicht (figuur 1).
Ook wordt in de module ‘Wetgeving’ aangegeven dat er voor patiënten geen dosislimieten gelden. In deze les willen verder ingaan op de Diagnostische Referentie Niveau’s (in het Engels ook wel Diagnostic Reference Level, DRL), vanaf nu DRN’s genoemd.
De introductie van DRN’s in de tandheelkundige radiologie is een trend welke ook in de context van ALARA kan worden geplaatst. Uit onderzoek bleek namelijk dat ook in de tandheelkundige radiologie voor één en dezelfde verrichting een zeer uiteenlopende stralingsdosis werd toegepast.
Het begrip diagnostisch referentieniveau vindt zijn oorsprong begin jaren negentig in het Verenigd Koninkrijk. Het diagnostisch referentieniveau (DRN) is de dosiswaarde die bij een routineonderzoek van een patiënt met een standaard postuur niet zou moeten worden overschreden. Het DRN is te vergelijken met een waarschuwingspaneel langs de weg dat de snelheid van de automobilist aangeeft. Overschrijding van het DRN moet een motivatie zijn tot optimalisatie van het röntgenonderzoek (zoals de automobilist gemotiveerd wordt de snelheid aan te passen bij overschrijding van de maximum snelheid). Toetsing door ziekenhuizen aan de DRN’s leek er toe bij te dragen dat in de loop van een aantal jaren de stralingsbelasting bij radiologisch onderzoek in het Verenigd Koninkrijk inderdaad daalde. Het concept van de diagnostische referentieniveaus bleek waardevol en heeft zijn weg gevonden naar de Europese regelgeving en van daaruit naar het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (Bbs).
De reden dat er voor dezelfde verrichting uiteenlopende doses werden toegepast had 2 oorzaken;
Er werden verschillende beeldvormingstechnieken toegepast. Wanneer er voor de vraagstelling cariës een CBCT wordt gebruikt, het misschien mooiere beelden oplevert, maar tegen een veel hogere (stralings)prijs. Dit kan een reden zijn om voor de diagnostiek van cariës een maximale dosis in te stellen (het referentieniveau).
De output van röntgentoestellen kan variëren. Dit kan worden veroorzaakt doordat tandartsen bij hetzelfde type apparatuur verschillende instellingen selecteren, of doordat de output verschilt bij een op het eerste gezicht gelijk gekozen instelling. Een hogere output zou moeten resulteren in een hogere zwarting in het beeld, maar dit wordt vaak softwarematig gecompenseerd. Daardoor kan het zijn dat de hogere dosis niet wordt opgemerkt.
In 2005 is er onderzoek gedaan in het Verenigd Koninkrijk naar de spreiding van de intreedosis bij het maken van een röntgenopname van een mandibulaire molaar en bij panoramische röntgenopnamen. De uitkomst was een gemiddelde van 1,9 mGy bij de intraorale opname en 51,8 mGy·mm bij de OPG. In Nederland zijn er voor een aantal veel voorkomende verrichtingen in de medische radiologie Nederlandse DRN’s bepaald. Voor de tandheelkunde zijn er een beperkt aantal DRN’s opgenomen in de KNMT-richtlijn tandheelkundige radiologie.
De Europese richtlijn die eisen stelt aan apparatuur voor radiologische verrichtingen, geeft een DRN van 4 mGy voor een intraorale opname van de mandibulaire molaren en 100 mGy·cm2 (dosis-oppervlakteproduct, DOP) voor een OPG.
Deze waarden zijn overgenomen in de KNMT-richtlijn Tandheelkundige radiologie, in bijlage VI. In deze bijlage staat beschreven welke prestatietests jaarlijks dienen te worden uitgevoerd. Een DRN meting maakt daar onderdeel vanuit. Op die manier wordt in Nederland invulling gegeven aan optimalisatie en maximering van de dosis bij tandheelkundige opnamen. Kijk ook eens in uw toestel-prestatietest of u voldoet aan deze norm!